Geldern

Geldern in der Industrialisierung

Stele 1: Geldern in der Industrialisierung

Wie in vielen Orten schuf die Textilherstellung auch in Geldern die Grundlage für die spätere industrielle Entwicklung.

1739 zog die Wollweberfamilie Metzges nach Geldern und belebte mit zunächst vier Webstühlen und 26 Arbeitskräften an der Hartstraße in Geldern die Wolltuchproduktion. Einige Familien, die den Metzges aus dem Bergischen gefolgt waren, ließen sich in der schon im Mittelalter entstandenen Webergasse nieder. Um 1820 ist neben den Metzges der Buchdrucker Schaffrath nachweisbar.

Aufträge für das Militär machten der Firma Metzges die Investition in eine 8 PS starke Dampfmaschine möglich, die die Walkmaschine antrieb. Sie wurde jedoch von den Nachbarn wegen des Lärms, Gestanks und Schmutzwassers abgelehnt. 1851 wurde sie durch eine Dampfmaschine mit 14 PS ersetzt.

Die 1835 gegründete Seidentuchfabrik von Roeffs, zunächst zusammen mit Buschmann, hatte ihren Sitz auf der Issumer Straße 65, wo heute der Blick durch die Toreinfahrt auf einen nun bewohnten Anbau fällt, in dem damals in drei Websälen Seidentuche unter anderem für Schirme hergestellt wurden.

Mitte des 19. Jahrhunderts gab es in Geldern insgesamt sechs Tuchhersteller. Neben den Metzges und Roeffs produzierten van Noenen, Buschmann & Rothe, Nettesheim (Krawatten) und van der Moolen. Dieser konzentrierte sich jedoch in erster Linie auf Schreib- und Zeichenbedarf sowie von 1897 bis 1910 auf die Herstellung und den Vertrieb von Ansichtskarten.

Als 1887 durch Puller & Corthum die mechanische Weberei auf dem Nordwall 33 Einzug hielt, konnten die Handweber schon bald nicht mehr mit deren Produktion Schritt halten. Auch Buschmann & Rothe stellte auf mechanische Webstühle um. Die Beschäftigtenzahl betrug in guten Jahren um die 300 Weber und Arbeiter, sank aber bei nachlassender Nachfrage bis auf einige wenige ab. Die Arbeitszeit betrug 13 bis 14 Stunden täglich. Die meisten Textilfabrikanten gaben um 1900 ihre Produktion auf, nur Roeffs (bis 1968) und Nettesheim (bis 1956) konnten sich halten.

Seit Mitte des 19. Jahrhunderts entwickelte sich im „Doedel“, einem alten Magazin auf der Veerter Straße, die Knopfproduktion von Leenders & Metzges, die ab 1863 von Leenders & Ostermann betrieben wurde. Die Firma beschäftigte durchschnittlich 40 bis 200 Arbeitskräfte, je nach Konjunktur. Sowohl bei der Herstellung von Knöpfen als auch bei der sich parallel dazu entwickelnden Zigarrenproduktion überwog die Handarbeit. Auch bei Cain & Nordheim, die seit 1871 eine Schuhfabrik in Geldern betrieben, wurde zum Teil in Heimarbeit produziert. Von den sechs Zigarrenfabriken lagen drei am Rande der Stadt – am Harttor, auf dem Haagschen Weg und an der Bahnhofstraße. Dieser Wirtschaftszweig verlor 1909 durch ein neues Tabaksteuergesetz und das billigere Zigarettenrauchen an Bedeutung.

Von großer wirtschaftlicher Bedeutung für Geldern waren auch die Vulkanfiber-Fabrik Krüger in den ehemaligen Hallen von Puller und die Metallwarenfabrik Seiler am Ostwall, die Kleinmetallteile in großem Sortiment herstellte. Ein Teil der Produkte wurde in Heimarbeit gefertigt, einen anderen Teil überließ man den Insassen des Gefängnisses zur Bearbeitung.

Die Brennerei Weber & Wentzel eröffnete 1867. Ab 1934 wurde auch Coca-Cola abgefüllt und vertrieben, seit 1960 am Westwall. 1999 wurde die Firma verkauft und der Standort Coca-Cola 2003 nach Rheinberg verlegt.

Heute ist das produzierende Gewerbe in den Industriegebieten außerhalb des Stadtkerns angesiedelt, darunter Firmen wie Unimicron Germany GmbH und Schaffrath-Medien.

Autorin: Gabriele van Krimpen

Niederländisch

Stele 1: Geldern in de tijd van de industrialisering

Zoals in veel steden stond in Geldern de textielnijverheid aan de basis van de industriële ontwikkeling.

In 1739 vestigde zich de wolweversfamilie Metzges aan de Hartstrasse in Geldern. Zij zorgde met aanvankelijk vier weefstoelen en 26 arbeidskrachten voor een herleving van de wolproductie. Enkele families die Metzges vanuit het Bergische land gevolgd waren, streken neer in de al in de Middeleeuwen bestaande Webergasse. Rond 1820 was behalve Metzges ook boekdrukker Schaffrath actief.

Opdrachten van de militaire autoriteiten maakten het de firma Metzges mogelijk te investeren in een acht PK sterke stoommachine, die de volmachine aandreef. De buren maakten echter bezwaar tegen de geluidsoverlast, de stank en het vervuilde afvalwater. In 1851 werd de machine door een stoommachine van 14 PK vervangen.

De in 1835 opgerichte zijdefabriek van Roeffs, aanvankelijk samen met Buschmann, was gevestigd aan de Issumerstrasse 65. Waar tegenwoordig een blik door de poort op een bewoonde aambouw valt, werden vroeger in drie weefzalen zijden stoffen voor onder meer paraplus geproduceerd.

In het midden van de 19^e eeuw waren er in Geldern zes textielfabrikanten. Behalve Metzges en Roeffs produceerden Van Noenen, Buschmann & Rothe, Nettesheim (stropdassen) en Van der Moolen. Deze laatstgenoemde concentreerde zich in eerste instantie op schrijf- en tekenbenodigdheden, tussen 1897 en 1910 ook op de productie en verkoop van ansichtkaarten.

Toen in 1887 door de vestiging van Puller & Corthum aan de Nordwall 33 de mechanische weverij haar intrede deed, konden de handwevers spoedig de concurrentie niet meer aan. Ook Buschmann & Rothe gingen over op mechanisering van de weefstoelen. In goede jaren werkten daar ongeveer 300 wevers en arbeiders, bij afnemende vraag naar de producten daalde dat aantal echter sterk. Per dag werden 13 tot 14 uren gewerkt. De meeste fabrikanten stopten rond 1900 met hun activiteiten, alleen Roeffs (tot 1968) en Nettesheim (tot 1956) bleven nog een tijd actief.

Sinds het midden van de 19^e eeuw ontwikkelde zich in de ‘Doedel’, een oud pakhuis aan de Veerterstrasse, de productie van knopen door Leenders & Metzges, die vanaf 1863 door Leenders & Ostermann geëxploiteerd werd. De firma verschafte afhankelijk van de conjunctuur werk aan zo’n 40 tot 200 arbeidskrachten. Zowel bij de vervaardiging van knopen als bij de zich tegelijkertijd ontwikkelende productie van sigaren overwoog de handmatige arbeid. Ook bij Cain & Nordheim, die sinds 1871 een schoenfabriek in Geldern dreven, werd deels door thuiswerk geproduceerd.  Van de zes sigarenfabrieken lager er drie aan de rand van de stad (aan de Harttor, aan de Haagscheweg en aan de Banhofstrasse). Het belang van deze nijverheidstak verminderde na de invoering van een nieuwe tabakswet in 1909 en door de toename van het roken van sigaretten.

Von grote economische betekenis voor Geldern waren ook de Vulkanfiber-Fabrik Krüger in de vroeger hallen van Puller en de metaalwarenfabriek van Seiler aan de Ostwall, waar een breed scala aan metaalwaren werd vervaardigd. Een deel van de productie werd als thuiswerk geleverd, een ander deel werd overgelaten aan de bewoners van de gevangenis.

In 1867 opende de distilleerderij Weber & Wentzel. Vanaf 1934 werd daar ook Coca-Cola afgevuld en verkocht. Sinds 1960 gebeurde dat aan de Westwall. In 1999 werd de firma verkocht, waarna de productie van Coca-Cola naar Rheinberg werd verplaatst (2003).

Tegenwoordig zijn de productiebedrijven (zoals Unimicron Germany GmbH en Schaffrath-Medien) gevestigd op de industrieterreinen buiten de stadskern.

Auteur: Gabriele van Krimpen

English

Stele 1: Geldern during the industrial development

As in many places, textile manufacturing also formed the basis in Geldern for its later industrial development.

In 1739 the Metzges wool-weaving family moved to Geldern, and with four looms and 26 employees in Hartstraße to begin with, invigorated woollen cloth production in Geldern. Some families, who had followed the Metzges from the Bergisches Land region, settled in Webergasse, which dates right back to the Middle Ages. Schaffrath Printing beside the Metzges can be dated back to circa 1820.

Contracts for the military meant the Metzges company could invest in an eight-horsepower steam engine, which drove the fulling mill. The neighbours, however, rejected it because of the noise, smell and dirty waste water. It was replaced in 1851 by a steam engine with fourteen horsepower.

The silk cloth factory founded in 1835 by Roeffs, initially together with Buschmann, was situated at Issumer Straße 65, where today the view falls through the gateway onto a now inhabited annex, in which at the time foulards for umbrellas and the like, among other things, were pro-duced in the three weaving rooms.

Geldern had a total of six cloth manufacturers in the mid-19th century. In addition to Metzges and Roeffs, van Noenen, Buschmann & Rothe, Nettesheim (neckties) and van der Moolen were all producing. However, the focus was primarily on stationery and drawing materials, and from 1897 to 1910 on the production and sale of postcards.

When Puller & Corthum installed the first mechanised weaving plant at Nordwall 33 in 1887, hand-weaving was no match for its production lev-els. Buschmann & Rothe also converted to mechanised looms. In good years the employee numbers ran to around 300 weavers and workers, but as soon as demand fell, it also fell to far less. A day’s work usually lasted 13 or 14 hours. Most textile manufacturers stopped producing around 1900, and only Nettesheim (until 1956) and Roeffs (until 1968) managed to keep going.

From the mid-19th century Leenders & Metzges’ button production developed in the “Doedel”, an old depot on Veerter Straße, and was operat-ed by Leenders & Ostermann from 1863. The company employed 40 to 200 workers on average, depending on the economic situation. The manual work dominated with both the production of buttons and with the cigar production that developed parallel with it. At Cain & Nordheim, which has run a shoe factory in Geldern since 1871, production also relied in part on work from the home. Of the six cigar factories, three were on the outskirts of the city – at Harttor, on Haagscher Weg and on Bahnhofstraße. This economic resource was diminished in 1909 with the introduction of a new tobacco duty law and cheaper cigarette smoking.

Also of major economic importance for Geldern were the Krüger vulcanised fibre factory on the premises of the former Puller factory and the Seiler metal goods factory at Ostwall, which produced a large range of small metal parts. Some of the products were manufactured in work from the home, while another portion was given to the inmates of the city’s prison to process.

The Weber & Wentzel distillery opened in 1867. Coca-Cola was also filled and distributed from 1934; since 1960 on Westwall. The company was sold in 1999 and the Coca-Cola site moved to Rheinberg in 2003.

Today manufacturing operations are located in the industrial areas outside the city centre, and include companies such as Unimicron Germany GmbH and Schaffrath-Medien.

Author: Gabriele van Krimpen